Leren leren
Zoek op:
Ler1-01 Reageert wanneer hij met een speeltje een geluid veroorzaakt
Ler1-02 Reageert wanneer een ander een handeling verricht
Ler1-03 Reageert wanneer een handeling van een ander stopt (mimiek, spierspanning, geluid)
Ler1-04 Voelt aan sensopatische materialen (hand door water/zand laten glijden, knijpen in klei)
Ler1-05 Verkent een speeltje/voorwerp door het uitvoeren van handelingen die niets te maken hebben met de aard van het voorwerp (likken aan een bal)
Zoek op:
Ler2-01 Kijkt/reikt verwachtingsvol naar een persoon/materiaal/activiteit
Ler2-02 Merkt op dat een voorwerp/speeltje weg is
Ler2-03 Onderzoekt met meerdere zintuigen een voorwerp/sensopatische materialen (ronddraaien, weggooien)
Ler2-04 Laat zijn afkeer zien voor voorwerpen/materialen (afwenden, huilen)
Ler2-05 Ontdekt meerdere mogelijkheden van een voorwerp (schudden, schuiven)
Ler2-06 Brengt bewust twee voorwerpen/speeltjes met elkaar in contact (geluid maken door het tegen elkaar aan te slaan)
Zoek op:
Ler3-01 Verwacht een reactie uit de omgeving (blokje weggooien en dit terug verwachten)
Ler3-02 Gaat op zoek (kijken/toenaderen) naar voorwerp/ persoon die zojuist uit zijn gezichtsveld is gehaald
Ler3-03 Imiteert bewust geluiden, eenvoudige gebaren en mimiek
Ler3-04 Laat zijn voorkeur op dat moment zien voor voorwerpen/materialen (kijken/reiken naar; voorkeur kan per moment verschillen)
Ler3-05 Herhaalt een handeling met een voorwerp die het ontdekt heeft (op tafel slaan)
Ler3-06 Onderzoekt en probeert meerdere mogelijkheden van een voorwerp uit (doos op zijn kop, vinger ergens in steken)
Ler3-07 Speelt/voert handelingen uit met meerdere materialen/voorwerpen
Zoek op:
Ler4-01 Vraagt actief om een reactie uit de omgeving (geluiden, gericht kijken)
Ler4-02 Geeft op eigen initiatief een voorkeur aan voor materialen/voorwerpen (bij vrij spel zelf de bal pakken)
Ler4-03 Stopt voorwerpen ergens in en haalt ze er weer uit (knijpers in en uit een doos)
Ler4-04 Speelt uit zichzelf met grote spelmaterialen (poppenwagen, grote blokken) / voert handelingen uit met grote materialen (kar, grote dozen)
Ler4-05 Imiteert eenvoudige spelbewegingen (liedje met beweging, klap-eens-in-je-handen) / imiteert bekende handelingen van een bekende persoon met een voorwerp (lepel in kopje)
Ler4-06 Accepteert spelinmenging door een volwassene / accepteert het wanneer een persoon een onbekende handeling met materiaal voordoet
Ler4-07 Speelt ‘geven en nemen’ spelletjes (blokje geven, kind geeft blokje weer terug) met een volwassene / blijft eigen handeling/activiteit uitvoeren zolang begeleider in zicht is
Ler4-08 Speelt eigen spel/voert eigen activiteit uit naast een andere leerling
Zoek op:
Ler5-01 Imiteert eenvoudige spelhandelingen (tegen bal duwen)
Ler5-02 Stopt voorwerpen gericht ergens in en uit (dieren in boerderij, vormen in vormenstoof, eenvoudige insteekpuzzels, bestek in bestekbak)
Ler5-03 Voert de handeling uit die bij een speeltje hoort (rijden met auto)
Ler5-04 Speelt met concrete dagelijkse gebruiksvoorwerpen zoals het bedoeld is (pan, telefoon) / voert met concrete dagelijkse gebruiksvoorwerpen de handeling uit waarvoor het bedoeld is (vegen met een doekje)
Ler5-05 Staat open voor geïntroduceerd nieuw speelgoed/materiaal (kijkt naar, voelt)
Ler5-06 Reageert op spelinmenging door een volwassene (meedoen) / Imiteert eenvoudige onbekende handelingen van een bekende persoon met een voorwerp (doos opzij schuiven)
Ler5-07 Kijkt naar het spel van een andere leerling / kijkt naar een handeling van een andere leerling
Ler5-08 Voert een eigen activiteit uit in een groepje leerlingen
Ler5-09 Gaat door met de eigen handeling/activiteit wanneer de begeleider uit zicht is
Ler5-10 Laat speelgoed/materiaal niet zomaar van zich afpakken
Zoek op:
Ler6-01 Imiteert een reeks spelhandelingen (auto in de garage, rijden, auto uit de garage)
Ler6-02 Brengt meerdere speeltjes/voorwerpen bij elkaar (toren bouwen, spullen in een doos, roeren in pan)
Ler6-03 Ontdekt nieuw (spelmateriaal) zonder dat het is geïntroduceerd
Ler6-04 Accepteert variatie op een spel/opdracht (zelfde handeling-divers materiaal; bal rolt naar beneden-auto rijdt naar beneden, kaarsen in een doos-handdoeken in een doos)
Ler6-05 Accepteert variatie in spel/opdracht (ander materiaal en handeling; pop in bed – auto rijden, kaarsen in een doos-tafels afvegen met een doekje)
Ler6-06 Imiteert eenvoudige onbekende handelingen van een willekeurige volwassene met een voorwerp (doos opzij schuiven)
Ler6-07 Imiteert een reeks bekende handelingen (in de doos, deksel op de doos, doos opzij)
Ler6-08 Speelt onder begeleiding met een ander kind met concreet materiaal (de bal naar elkaar rollen, blokjes stapelen) / Voert onder begeleiding van een andere leerling een activiteit uit (gevouwen handdoek op de handdoek van de ander leggen)
Ler6-09 Speelt hetzelfde spel als de leerling naast hem / Voert dezelfde handeling uit als de leerling naast hem
Praktische redzaamheid
Zoek op:
Pra1-01 Herkent een kam en/of haarborstel als verwijzers voor verzorgen van de eigen haren
Pra1-02 Herkent een washand/doekje als verwijzer voor het wassen
Pra1-03 Herkent luier of wc-rol als verwijzers voor toiletgang
Pra1-04 Slikt fijngemaakt gewoon voedsel door
Pra1-05 Kauwt zacht voedsel (banaan, brood)
Pra1-06 Herkent concrete verwijzers voor eten en drinken
Pra1-07 Opent de mond wanneer een lepel bij de mond wordt gehouden
Pra1-08 Werkt mee door verschillende lichaamsdelen actief te gebruiken (doet wat hij kan om mee te helpen)
Pra1-09 Trekt samen met een ander een kledingstuk naar beneden of omhoog
Pra1-10 Trekt zelf een makkelijk kledingstuk uit (sok, muts)
Pra1-11 Herkent verwijzers voor het aan- en uittrekken van kleding
Zoek op:
Pra2-01 Herkent tandenborstel en -pasta als verwijzers voor tanden poetsen
Pra2-02 Associeert een zakdoek met een vieze neus of mond
Pra2-03 Steekt handen onder een stromende kraan
Pra2-04 Eet zelf met de handen (stukjes brood)
Pra2-05 Maakt hapbewegingen (banaan afhappen)
Pra2-06 Trekt uit zichzelf een aangetrokken kledingstuk naar beneden of omhoog
Pra2-07 Begint op verzoek een kledingstuk aan of uit te trekken, waarna een ander verder helpt
Zoek op:
Pra3-01 Maakt wasbewegingen over zijn hoofd en lichaam
Pra3-02 Maakt kambewegingen met een aangereikte kam of borstel
Pra3-03 Geeft het verbaal of non-verbaal aan wanneer hij nat of vies is
Pra3-04 Stopt zelf een tandenborstel in de mond
Pra3-05 Imiteert het afvegen van de neus wanneer het hem wordt voorgedaan
Pra3-06 Maakt beweging met bestek van bord naar mond (hoeft bestek niet te vullen)
Pra3-07 Houdt zelf een beker vast met twee handen
Pra3-08 Drinkt zelf uit een aangepaste beker
Pra3-09 Zuigt door een rietje
Pra3-10 Kauwt harder voedsel (appel, cracker)
Pra3-11 Trekt op verzoek een kledingstuk uit, mits voorbereid (trui over het hoofd)
Pra3-12 Trekt samen met een ander een grote rits omhoog of los
Pra3-13 Gooit op verzoek een uitgetrokken kledingstuk in de waszak
Pra3-14 Pakt een aan te trekken kledingstuk
Pra3-15 Vindt zijn eigen jas op de kapstok
Zoek op:
Pra4-01 Maakt poetsbewegingen met een tandenborstel (nog niet echt poetsen)
Pra4-02 Maakt zelf was- en poetsbewegingen rond de neus met aangereikte zakdoek/washand
Pra4-03 Accepteert/verdraagt de douchestraal op de lichaamsdelen
Pra4-04 Ervaart een vieze neus als onprettig
Pra4-05 Accepteert zitten op het toilet
Pra4-06 Geeft een leeg bord terug aan de leerkracht
Pra4-07 Drinkt uit een beker die een ander vasthoudt
Pra4-08 Brengt gevulde vork naar de mond
Pra4-09 Trekt op verzoek een kledingstuk aan, mits voorbereid (trui over het hoofd)
Pra4-10 Trekt na beginnetje van een volwassene zelf een grote rits los
Pra4-11 Trekt veters los
Pra4-12 Helpt met het uitkleden door (losgemaakte) schoenen uit te doen
Zoek op:
Pra5-01 Steekt een washand onder de kraan en knijpt overtollig water er een beetje uit
Pra5-02 Maakt een wasbeweging met de handen
Pra5-03 Blijft staan/zitten onder de douche
Pra5-04 Wrijft shampoo in zijn haren
Pra5-05 Houdt de tandpasta in de mond i.p.v. door te slikken
Pra5-06 Zit op het toilet en doet af en toe een plas
Pra5-07 Maakt na het tandenpoetsen een spuugbeweging
Pra5-08 Maakt een droogbeweging bij het wassen van de handen en het gezicht
Pra5-09 Vult zijn lepel en eet van de lepel (knoeien mag)
Pra5-10 Prikt stukjes brood aan een vork
Pra5-11 Eet een boterham-uit-het-vuistje
Pra5-12 Drinkt uit een gewone beker zonder te morsen
Pra5-13 Trekt zelf een makkelijk zittend kledingstuk aan en uit (mag binnenstebuiten)
Pra5-14 Trekt na beginnetje van een volwassene zelf een grote rits omhoog
Pra5-15 Hangt zijn jas op de juiste plek op de kapstok
Pra5-16 Sluit een klittenbandsluiting (van een schoen)
Pra5-17 Gooit uit zichzelf uitgetrokken kledingstukken in de waszak
Zoek op:
Pra6-01 Draait een kraan open en dicht
Pra6-02 Spoelt zijn mond met een aangereikte beker water
Pra6-03 Gebruikt een spiegel bij het wassen van zijn gezicht
Pra6-04 Gebruikt een spiegel bij het kammen
Pra6-05 Maakt afdroogbewegingen over zijn hoofd en lichaam met een handdoek
Pra6-06 Vult zelf een beker met water
Pra6-07 Veegt een vieze neus oppervlakkig af
Pra6-08 Snuit (blaast door de neus)
Pra6-09 Is klokzindelijk (plast op vaste tijden, draagt geen luier)
Pra6-10 Gebruikt zelf zeep bij het (handen) wassen
Pra6-11 Spuugt tandpasta uit na het tandenpoetsen
Pra6-12 Eet doorgaans met een gesloten mond
Pra6-13 Eet met een lepel (zonder knoeien)
Pra6-14 Houdt een beker drinken in één hand
Pra6-15 Maakt een smeerbeweging met een mes
Pra6-16 Eet zijn mond eerst leeg en neemt vervolgens een nieuwe hap
Pra6-17 Pakt zijn eigen brooddoosje en beker uit zijn tas/kast
Pra6-18 Trekt zelf een kledingstuk aan en uit (mag binnenstebuiten)
Pra6-19 Maakt zelf zijn rits los
Pra6-20 Maakt grote knopen los en vast
Pra6-21 Maakt, als de situatie dat vereist, zelf aanstalten om kleding aan of uit te trekken
Zintuiglijke en motor. ontw.
Zoek op:
Zin1-01 Steunt op één arm als hij op zijn buik ligt, waardoor de andere vrij is om iets te pakken
Zin1-02 Rolt gericht om om iets te pakken/ergens te komen
Zin1-03 Draait liggend rond zijn as
Zin1-04 Zit met brede steun
Zin1-05 Staat als zijn handen worden vastgehouden
Zin1-06 Glijdt op zijn buik vooruit door arm- en beenbewegingen
Zin1-07 Beweegt vanuit kruiphouding het lichaam voor- en achteruit
Zin1-08 Laat een voorwerp los als een ander voorwerp wordt aangeboden
Zin1-09 Pakt voorwerpen over van de ene hand naar de andere hand
Zin1-10 Pakt kleine dingen vast in vuistgreep
Zin1-11 Beweegt een voorwerp met de hand heen en weer
Zin1-12 Pakt een voorwerp met twee handen tegelijk
Zin1-13 Slaat twee voorwerpen (blokken, deksels) tegen elkaar
Zin1-14 Reageert (met lachen) op rare lipgeluiden als smakken of proesten
Zin1-15 Merkt op welk geluid hij zelf met materiaal (papier, rammelaar) produceert
Zin1-16 Volgt rondlopende personen met zijn blik als die zijn aandacht vragen
Zin1-17 Volgt een voorwerp dat in een cirkel wordt bewogen vanuit het midden van het blikveld
Zin1-18 Grijpt/reikt naar voorwerpen aan de rand van zijn blikveld
Zin1-19 Maakt met mimiek, gebaren of geluiden duidelijk dat hij iets vies vindt ruiken/ smaken (hoofd wegdraaien)
Zin1-20 Reageert op verschillen in structuur in eten (taai, zacht, hard)
Zin1-21 Reageert op verschillende geuren
Zin1-22 Reageert consequent op een bepaalde smaak (citroen uitspugen)
Zin1-23 Manipuleert sensopatische materialen (scheerschuim, rijst, zand, water)
Zin1-24 Reageert op vibraties die op het hele lijf lichaam worden aangeboden
Zin1-25 Houdt het hoofd rechtop in zithouding
Zin1-26 Beweegt het hoofd soepel tijdens doorrollen
Zin1-27 Zit even los en probeert te blijven zitten door iets vast te pakken
Zoek op:
Zin2-01 Zit met smalle basis
Zin2-02 Trekt zich aan stoel omhoog en houdt zich vast
Zin2-03 Staat korte tijd los
Zin2-04 Kruipt of schuift zittend door de ruimte
Zin2-05 Draait zich vanuit zit tot kruippositie
Zin2-06 Loopt als hij aan beide handen wordt vastgehouden
Zin2-07 Kruipt over een laag obstakel
Zin2-08 Houdt twee voorwerpen tegelijk vast
Zin2-09 Trekt een voorwerp aan een touw horizontaal naar zich toe
Zin2-10 Stopt vingers in gaten (pennenbord)
Zin2-11 Drukt op een grote knop (big mack, elektrische deurknop)
Zin2-12 Doet geluiden na die hij een ander hoort maken (klakken met de tong, smakken met lippen, blazen)
Zin2-13 Draait hoofd/ogen richting een geluid dat in dezelfde ruimte wordt gemaakt
Zin2-14 Houdt zijn aandacht 10 seconden op een geluid gericht (in een prikkelarme omgeving)
Zin2-15 Haalt een voorwerp tevoorschijn dat de leerkracht voor zijn ogen heeft verstopt en dat nog half zichtbaar is
Zin2-16 Maakt met mimiek, gebaren of geluiden duidelijk dat hij iets lekker vindt ruiken/ smaken
Zin2-17 Beweegt zijn hoofd naar iets toe om te proeven
Zin2-18 Reageert consequent op een bepaalde geur
Zin2-19 Reageert op vibraties die plaatselijk worden aangeboden
Zin2-20 Geeft voorkeur aan voor materiaal (brengt zachte stof naar het gezicht, gaat op trilmat liggen)
Zin2-21 Leunt voorover vanuit zit
Zin2-22 Beweegt vrij met het hoofd in zithouding
Zin2-23 Beweegt het hoofd soepel tijdens kruipen
Zin2-24 Zit zelfstandig tijdens het spelen en andere activiteiten
Zoek op:
Zin3-01 Loopt langs meubels
Zin3-02 Loopt achter een loopkar
Zin3-03 Loopt een paar stappen los
Zin3-04 Gaat een trap kruipend op
Zin3-05 Pakt kleine voorwerpen tussen duim en vingers
Zin3-06 Doet een voorwerp in/uit een ander groot voorwerp (blok in een doos)
Zin3-07 Speelt met knopen en andere onderdeeltjes aan zijn kleding
Zin3-08 Wijst met de wijsvinger of hand iets aan
Zin3-09 Houdt ongericht een kopje of lepel vast
Zin3-10 Slaat bladzijden van een (kartonnen) boek om
Zin3-11 Herkent signalen in de vorm van woorden als nee, eten
Zin3-12 Luistert geïnteresseerd naar geluid dat uit de hoorn van de telefoon komt
Zin3-13 Imiteert geluiden die een ander met materiaal maakt (belletjes rinkelen, schudden)
Zin3-14 Draait hoofd/ogen richting een geluid dat in een aangrenzende ruimte wordt gemaakt
Zin3-15 Volgt een geluid dat in traag tempo van richting verandert
Zin3-16 Haalt een voorwerp tevoorschijn dat de leerkracht voor zijn ogen heeft verstopt
Zin3-17 Toont interesse in grote, gekleurde plaatjes in een plaatjesboek door te bladeren, wijzen of het boek te betasten
Zin3-18 Herkent voor hem bekende ruimtes (binnen school)
Zin3-19 Beweegt zijn hoofd naar iets toe om te ruiken
Zin3-20 Geeft na ruiken aan wat hij wil proeven
Zin3-21 Geeft voorkeur aan voor temperatuur (brengt koud washandje naar het gezicht)
Zin3-22 Onderscheidt tastprikkels die veel van elkaar verschillen (warm en koud, hard en zacht)
Zin3-23 Gaat vanuit stand gecoördineerd op een stoel (goede hoogte) zitten (laat zich niet vallen)
Zin3-24 Gaat vanuit stand gecoördineerd op de grond zitten (laat zich niet vallen)
Zin3-25 Varieert zelfstandig in houdingen (van staan naar zitten en omgekeerd)
Zin3-26 Knielt zonder om te vallen
Zin3-27 Beweegt uit stand met één van de benen (om te schoppen) met vasthouden
Zoek op:
Zin4-01 Loopt korte afstanden zonder hulp
Zin4-02 Trekt bij het lopen iets achter zich aan of duwt iets (speelgoed)
Zin4-03 Stapt aan de handen een klein opstapje op
Zin4-04 Gebruikt één of beide handen om verschuiven van voorwerpen tegen te gaan
Zin4-05 Scheurt papier van een verpakking (cadeau uitpakken)
Zin4-06 Laat gericht kleine voorwerpen los om ze in ergens in te stoppen (kleine dingen in een doosje)
Zin4-07 Maakt sporen met de vingers (streep in zand, vingerverf op papier)
Zin4-08 Gebruikt beide handen om een voorwerp te manipuleren
Zin4-09 Zet enkele blokken op elkaar
Zin4-10 Zoekt een verstopt stuk speelgoed als hij het geluid ervan hoort (piepbeest, kan ook door gericht om zich heen te kijken vanuit de rolstoel)
Zin4-11 Luistert naar kleine, zachte geluiden als het tikken van een horloge
Zin4-12 Merkt bij een geluid variatie in geluidssterkte op (grote verschillen in hard en zacht)
Zin4-13 Wijst het juiste voorwerp op afstand aan (stoel, fiets, auto)
Zin4-14 Zoekt een voorwerp tussen andere voorwerpen
Zin4-15 Herkent persoonlijke bezittingen (eigen rolstoel, jas)
Zin4-16 Wijst na ruiken en zien aan wat hij lekker of vies vindt ruiken
Zin4-17 Maakt onderscheid tussen etenswaar en niet eetbaar materiaal
Zin4-18 Associeert geuren met bepaalde personen
Zin4-19 Onderscheidt tastprikkels die weinig van elkaar verschillen (ruw en glad)
Zin4-20 Geeft consequent aan wat hij wel en niet prettig vindt om te voelen
Zin4-21 Bukt zich en komt weer tot staan
Zin4-22 Komt vanuit stand tot hurkzit
Zin4-23 Loopt een hoek om en staat plotseling stil zonder om te vallen
Zoek op:
Zin5-01 Loopt stabiel
Zin5-02 Loopt achteruit
Zin5-03 Rent zonder zweefmoment
Zin5-04 Gooit een voorwerp ongericht
Zin5-05 Klimt op diverse objecten
Zin5-06 Gaat met handen en voeten de trap op
Zin5-07 Gaat met behulp van de leuning de trap op met een aansluitpas
Zin5-08 Slaat bladzijden van een boek om
Zin5-09 Scheurt stukjes papier
Zin5-10 Maakt krabbels op papier
Zin5-11 Maakt strek- en buig bewegingen met de vingers
Zin5-12 Houdt een glas drinken in één hand
Zin5-13 Klapt in de handen
Zin5-14 Gaat op zoek in een aangrenzende ruimte waar een geluid vandaan komt
Zin5-15 Associeert geluiden met een activiteit (borden op tafel is eten)
Zin5-16 Houdt zijn aandacht 10 seconden op een geluid gericht in een prikkelrijke ruimte
Zin5-17 Herkent veel herhaalde liedjes
Zin5-18 Wijst op verzoek een voorwerp met dezelfde basiskleur als het voorbeeld aan
Zin5-19 Wijst details aan bij een voorwerp (wielen van een fiets, ogen van een pop)
Zin5-20 Legt de relatie tussen een persoon en een activiteit (logopedist)
Zin5-21 Herkent voor hem bekende personen op een foto
Zin5-22 Geeft bij zien van verschillende etenswaren zijn voorkeur voor een bepaald etenswaar aan (weet welke smaak hij kan verwachten)
Zin5-23 Associeert geuren met bepaalde etenswaren (door wel/niet accepteren)
Zin5-24 Wijst aan wat hij gevoeld heeft bij uiteenlopende tastprikkels (zachte knuffel, harde bal)
Zin5-25 Probeert niet-prettige tactiele prikkels te vermijden (ruwe muur)
Zin5-26 Raapt een voorwerp van de grond zonder om te vallen
Zin5-27 Draagt een aangegeven voorwerp in de handen mee
Zin5-28 Steekt zijn armen uit als hij dreigt te vallen
Zin5-29 Beweegt uit stand met één van de benen (om te schoppen)
Zin6-01 Springt met handen vast van een laag voorwerp
Zin6-02 Gooit/rolt een bal in een richting
Zin6-03 Rent soepel zonder struikelen
Zin6-04 Gaat met handen en voeten de trap af
Zin6-05 Gaat met handen en voeten achterwaarts de trap af
Zin6-06 Gaat met behulp van de leuning de trap af met een aansluitpas
Zin6-07 Maakt wapperende bewegingen vanuit de pols
Zin6-08 Speelt graag met kleine voorwerpen, zoals kralen, autootjes of steentjes
Zin6-09 Stapelt zes tot acht blokken
Zin6-10 Tekent cirkelvormige strepen
Zin6-11 Maakt puzzels met geometrische basisvormen (vierkant, cirkel, driehoek)
Zin6-12 Doet de deurklink omlaag
Zin6-13 Haalt de deksel van een pot
Zin6-14 Wijst de juiste persoon aan als namen van gezinsleden en andere bekenden worden genoemd
Zin6-15 Geeft aan wie er aan komt als hij het stemgeluid van een bekende hoort (broer, juf, klasgenoot)
Zin6-16 Associeert geluiden met een afbeelding/voorwerp (boe hoort bij een koe)
Zin6-17 Associeert liedjes met bepaalde activiteit (melk drinken)
Zin6-18 Legt twee dezelfde vormen bij elkaar (rondjes, blokjes, driehoekjes)
Zin6-19 Wijst op een plaatje herkenbare figuren aan (hond, poes, paard)
Zin6-20 Wijst bekende pictogrammen die op school gebruikt worden aan die de ander benoemt
Zin6-21 Legt de relatie tussen concrete verwijzers/foto’s van het dagritme en een activiteit
Zin6-22 Associeert geuren met bepaalde ruimtes (binnengaan of juist vermijden)
Zin6-23 Associeert geuren met bepaalde activiteiten
Zin6-24 Koppelt één geur aan één voorwerp (zeep, sinaasappel)
Zin6-25 Wijst het juiste materiaal aan als hij het gevoeld heeft (mag ondersteund worden door kijken: zand, water, scheerschuim)
Zin6-26 Trapt tegen een bal vanuit stand
Zin6-27 Pakt een voorwerp van de grond op en neemt het mee
Zin6-28 Draait zich in het rond (bij muziek) zonder om te vallen
Zin6-29 Doet een poging rechtop te blijven staan op een bewegende ondergrond (bal, wiebelplank)
Zin6-30 Vertoont een opvangreactie wanneer een ander hem uit evenwicht brengt/duwt (handen uitsteken, terugduwen)
Communiceren
Zoek op:
Com1-01 Richt kort zijn aandacht op de persoon die tegen hem praat in een prikkelarme omgeving
Com1-02 Slikt vloeistoffen en dun gepureerd voedsel
Com1-03 Blaast ongericht door de mond
Com1-04 Reageert op de eigen naam als een vertrouwd persoon hem roept/aanspreekt
Com1-05 Reikt/kijkt/gaat naar een voorwerp om aan te duiden dat hij het wil hebben (bijvoorbeeld een beker om drinken te krijgen)
Com1-06 Behoudt contact als een ander spreekt
Com1-07 Herhaalt de geluiden die hij zelf maakt
Com1-08 Maakt brabbelgeluiden (dada)
Zoek op:
Com2-01 Richt kort zijn aandacht op de persoon die tegen hem praat in een prikkelrijke omgeving
Com2-02 Behoudt oogcontact als de ander spreekt
Com2-03 Slikt dikker gepureerd voedsel (zonder stukjes)
Com2-04 Kan lippen ronden (bijv. voor ‘oo’ ‘oe’ of ‘uu’)
Com2-05 Voor kinderen met sondevoeding: Kauwt op tube, kauwborsteltje o.i.d. als dit tussen de kiezen wordt aangeboden
Com2-06 Vindt (pakt, kijkt naar, wijst) een voor hem bekend voorwerp als dit genoemd wordt
Com2-07 Vindt (gaat naar, kijkt naar, wijst) een bekende persoon in de ruimte als de leerkracht de naam noemt/ het gebaar maakt
Com2-08 Reageert op de eigen naam
Com2-09 Begrijpt het begrip nee (gebaar, woord, intonatie, correctie): bij duidelijk ‘nee’ stopt hij even met waar hij mee bezig is
Com2-10 Maakt een herkenbaar geluid of gebaar als een bekende persoon in zijn blikveld verschijnt
Com2-11 Wijst naar een voorwerp om aan te duiden dat hij het wil hebben (bijvoorbeeld een beker om drinken te krijgen)
Com2-12 Reageert adequaat op de introductie en afsluiting van een bekende activiteit
Com2-13 Reageert op de onderbreking van een bekende activiteit
Com2-14 Trekt de aandacht van een bekende volwassene met roepgeluiden of gebaren
Com2-15 Wijst een voorwerp of dienst af door een bepaald geluid of gebaar
Com2-16 Vraagt om een herhaling van een handeling (kijkt verwachtingsvol)
Com2-17 Herkent wanneer een ander zijn klank imiteert
Com2-18 Imiteert lettergrepen of geluiden uit de omgeving
Zoek op:
Com3-01 Maakt een keuze tussen twee voorwerpen/ afbeeldingen
Com3-02 Houdt de aandacht gericht op een voorwerp/ plaatje dat een ander laat zien
Com3-03 Eet fijn geprakt voedsel (slikken)
Com3-04 Drinkt slokjes aangeboden met een gewone beker (dik- of dun vloeibaar)
Com3-05 Blaast naar een watje dat voor de mond wordt gehouden
Com3-06 Reageert adequaat op een dagelijks terugkerende opdracht in één- of tweewoordzinnen aangevuld met ondersteunende communicatie in een vertrouwde omgeving
Com3-07 Reageert op een bevestiging/beloning (doorgaan als het mag, blij zijn)
Com3-08 Herkent waar een concrete verwijzer/afbeelding naar verwijst binnen de context
Com3-09 Herkent bij welke activiteit een vast voorwerp / afbeelding hoort binnen de context
Com3-10 Gebruikt een vaste uiting om een bepaald voorwerp aan te duiden (oot = brood, zelfbedacht gebaar)
Com3-11 Reageert op duidelijke intonatie toonhoogtes, zoals vragend, streng, rustig
Com3-12 Neemt een ander mee naar een voorwerp/plaats om een wens duidelijk te maken
Com3-13 Gebruikt een concrete verwijzer om een wens duidelijk te maken
Com3-14 Vraagt zonder woorden waar iets is (zoekende / vragende mimiek)
Com3-15 Zwaait bij begroeting en afscheid
Com3-16 Doet eenvoudige veel voorkomende gebaren na (handen klappen)
Com3-17 Imiteert woorden van bekende volwassenen in de omgeving
Zoek op:
Com4-01 Maakt een keuze tussen drie of meer voorwerpen/ afbeeldingen
Com4-02 Kijkt samen met een persoon naar de omgeving door ernaar te wijzen, het te benoemen
Com4-03 Kijkt in de richting waar een ander heen wijst
Com4-04 Eet gepureerd voedsel met stukjes erin (slikken)
Com4-05 Eet grof geprakt voedsel en stukjes vlees (slikken)
Com4-06 Reageert adequaat op een dagelijks terugkerende opdracht in één- of tweewoordzinnen in een vertrouwde omgeving
Com4-07 Vindt (gaat naar, kijkt naar, wijst) een minder bekende persoon (therapeut) in de ruimte als de leerkracht de naam noemt/ het gebaar maakt
Com4-08 Wijst een benoemd voorwerp aan bij twee keuzemogelijkheden
Com4-09 Wijst één benoemd lichaamsdeel aan
Com4-10 Gebruikt een woordenschat van drie of meer woorden/gebaren/afbeeldingen (namen/ zelfstandige naamwoorden, ontkenningen, weigeringen, kenmerken, plaatsaanduidingen, herhalingswoorden, actiewoorden)
Com4-11 Deelt informatie met de leerkracht
Com4-12 Geeft aan waar hij naar toe wil binnen de ruimte
Com4-13 Reageert op een verandering van gevoelsuiting van een persoon (verdrietig naar blij)
Com4-14 Roept iemand door de naam te noemen, een gebaar te maken, een communicatieknop of belletje in te drukken of met een spraakcomputer
Com4-15 Gebruikt een uitroep om verbazing uit te drukken (oh, oeps, oei) eventueel via een spraakcomputer
Com4-16 Gebruikt een niet-specifiek woord, gebaar of symbool om de aandacht op iets te vestigen (die, daar, kijk, hoor)
Com4-17 Gebruikt één-woorduitingen
Zoek op:
Com6-01 Luistert aandachtig naar een kort verhaaltje met plaatjes
Com6-02 Verplaatst zijn aandacht naar degene die praat (in de kring)
Com6-03 Drinkt door een rietje
Com6-04 Kauwt alle soorten voedsel
Com6-05 Blaast op een fluitje
Com6-06 Heeft speekselcontrole zittend / staand tijdens inspanning
Com6-07 Reageert adequaat op verschillende één of tweewoordzinnen
Com6-08 Begrijpt een basiswoordenschat van ongeveer 75 woorden/gebaren
Com6-09 Wijst een benoemd voorwerp/afbeelding aan bij vier keuzemogelijkheden
Com6-10 Gebruikt een basiswoordenschat van ongeveer 50 woorden/ gebaren/afbeeldingen
Com6-11 Gebruikt 2-woorduitingen / gebaren om richting aan te geven (in doos, lopen buiten)
Com6-12 Gebruikt tweewoordzinnen/gebaren om aan te geven waar iets is of waar iets is gebeurd (mama thuis, doos op tafel)
Com6-13 Gebruikt 2-woorduitingen / gebaren om eigenschappen aan te geven (mooie auto, grote bal)
Com6-14 Geeft aan waar hij naar toe wil buiten de ruimt
Com6-15 Kan groeten en afscheid nemen met een woord of spraakcomputer
Com6-16 Begeleidt handelingen met routinewoorden (oeps, boem, huppekee)
Com6-17 Zegt in 1-op-1 contact wat hij waarneemt of doet
Com6-18 Geeft met woord, gebaar, symbool of spraakcomputer antwoord op een vraag naar ‘wie’, ‘wat’ of ‘waar’
Com6-19 Combineert 2-woorduitingen om meer informatie te geven
Zoek op:
Com5-01 Blijft op zijn stoel zitten bij het luisteren naar een kort verhaaltje
Com5-02 Heeft speekselcontrole rechtop zittend in rust
Com5-03 Voert eenvoudige opdrachten uit die niet dagelijks voorkomen aangevuld met ondersteunende communicatie (bijvoorbeeld ‘beer op de stoel’, ‘pop op tafel’)
Com5-04 Herkent waar een concrete verwijzer/afbeelding naar verwijst buiten de context
Com5-05 Haalt op verzoek een bekend voorwerp uit een andere bekende ruimte
Com5-06 Wijst een benoemd voorwerp aan bij drie keuzemogelijkheden
Com5-07 Wijst vier benoemde lichaamsdelen aan
Com5-08 Gebruikt woorden die een gevraagde handeling beschrijven
Com5-09 Gebruikt het woord NEE wanneer een voorwerp of activiteit aangeboden wordt
Com5-10 Gebruikt het woord JA wanneer een voorwerp of activiteit aangeboden wordt
Com5-11 Gebruikt 2-woorduitingen / gebaren om aan te geven dat iets er is of juist niet (juf daar, sap op)
Com5-12 Gebruikt 2-woorduitingen / gebaren om aan te geven dat hij iets nog een keer wil of dat iets opnieuw gebeurt / te zien is (nog koek, juf weer)
Com5-13 Gebruikt 2-woorduitingen / gebaren om bezit aan te geven (boek mij, auto papa)
Com5-14 Gebruikt 2-woorduitingen / gebaren om actie aan te geven (juf lezen, koekje eten)
Com5-15 Gebruikt specifieke gebaren (drinken, jas aantrekken) om een voorwerp of dienst te verkrijgen
Com5-16 Vestigt de aandacht van een ander op iets in de omgeving
Com5-17 Maakt duidelijk dat hij hulp nodig heeft
Com5-18 Gebruikt een niet-specifiek woord, gebaar of symbool om een wens uit te drukken (die, zo, nog)
Com5-19 Weigert iets met woorden, gebaren of symbolen
Com5-20 Vraagt om een activiteit met een woord, gebaar, symbool, spraakcomputer
Com5-21 Gebruikt 2-woorduitingen
Sociale en emot. ontw.
Zoek op:
Soc1-01 Laat merken dat hij ergens angstig voor is (huilen, afwenden, opwinding)
Soc1-02 Laat merken dat er iets gebeurt dat hij fijn vindt (opwinding)
Soc1-03 Is te beïnvloeden/kalmeren bij angst en/of woede door een vertrouwd persoon
Soc1-04 Laat zich kalmeren door een vertrouwd persoon die op afstand toespreekt
Soc1-05 Merkt op wanneer een vertrouwd gezicht verdwijnt en en terugkeert
Soc1-06 Geeft zijn voorkeur voor bepaalde prikkels aan (wil aan bepaalde dingen ruiken of ze aantikken, produceert bepaalde geluiden)
Soc1-07 Ontdekt bewegingen die hij met zijn lichaam kan maken (wiegen)
Soc1-08 Ontdekt dat hij met zijn lichaam dingen in gang kan zetten (geluiden maken, bewegingen)
Soc1-09 Lacht tegen zijn spiegelbeeld
Soc1-10 Doet de gezichtsuitdrukking/beweging van een bekende volwassene na (mond open, tong uitsteken)
Soc1-11 Trekt actief de aandacht van een vertrouwd persoon in zijn blikveld met gericht kijken, (hard) geluid maken, bewegen, en/of aanraken
Soc1-12 Merkt personen op die de ruimte binnen komen
Soc1-13 Reageert op de eigen naam als een vertrouwd persoon hem roept/aanspreekt
Zoek op:
Soc2-01 Laat merken dat hij iets niet wil of niet leuk vindt (door jammeren, afwenden, voorwerp wegduwen, hoofd wegdraaien, mond dichthouden bij eten)
Soc2-02 Verdraagt het verblijf in een omgeving met meerdere prikkels (lawaaierige omgeving)
Soc2-03 Verdraagt de overgang van de ene ruimte naar een andere ruimte
Soc2-04 Laat zich kalmeren door een bekende gewoonte (aai over het hoofd)
Soc2-05 Weet wat er er komt bij het uitvoeren van een bepaalde handeling (rammelaar maakt geluid bij schudden)
Soc2-06 Laat merken dat hij verwacht dat een ander terugkomt nadat hij is verdwenen (blijft richting de deur kijken)
Soc2-07 Is actief bezig in een vertrouwde omgeving als een vertrouwd persoon nabij is
Soc2-08 Duidt aan dat hij een object dat hij wil hebben (kijken, reiken)
Soc2-09 Toont interesse voor de bewegingen die hij in de spiegel ziet
Soc2-10 Trekt de aandacht of wendt zich af wanneer een persoon in zijn blikveld komt
Soc2-11 Duwt de hand van een ander weg als hij een voorwerp wil houden
Soc2-12 Herhaalt activiteit/geluid/beweging bij (positieve) reactie van een ander
Soc2-13 Reageert op zijn eigen naam
Zoek op:
Soc3-01 Drukt verschillende basale emoties uit (blijdschap, verdriet, boosheid, angst)
Soc3-02 Laat zich kalmeren door een vertrouwd voorwerp die een ander aanreikt (knuffel, lapje)
Soc3-03 Gaat op zoek naar een voorwerp/persoon die zojuist uit zijn gezichtsveld is gehaald
Soc3-04 Geeft een consequente reactie op iets dat hij wel/niet wil (bepaald speelgoed altijd wegduwen)
Soc3-05 Wijst naar een object (op afstand) dat hij wil hebben
Soc3-06 Herhaalt handelingen die reactie opleveren
Soc3-07 Herkent zichzelf in de spiegel (voelt aan zijn pet als hij in de spiegel ziet dat hij hem op heeft)
Soc3-08 Trekt actief de aandacht van een vertrouwd persoon buiten zijn blikveld met gericht kijken, geluid maken, bewegen en/of aanraken
Soc3-09 Maakt op een gepaste manier fysiek contact (aaien)
Soc3-10 Staat op verzoek een voorwerp af
Soc3-11 Kijkt verwachtingsvol wanneer hij een voorwerp aan een persoon geeft
Zoek op:
Soc4-01 Is te beïnvloeden bij verdriet, angst, pijn, door een minder vertrouwd persoon (andere leerkracht)
Soc4-02 Zoekt iets vertrouwds om zichzelf gerust te stellen (knuffel, lapje)
Soc4-03 Doet iets vertrouwds om zichzelf gerust te stellen (wiegen, afwenden, naar rusthoek gaan)
Soc4-04 Ontdekt mogelijkheden met zijn lichaam in de omgeving (rennen, stampen)
Soc4-05 Gaat door met zijn activiteit wanneer een vertrouwd persoon uit zijn omgeving gaat
Soc4-06 Gaat op onderzoek uit in een vertrouwde omgeving wanneer een vertrouwd persoon even weg is
Soc4-07 Schudt nee om zijn wil uit te drukken
Soc4-08 Doet meerdere pogingen om zijn zin te krijgen/aan zijn behoeften te voldoen
Soc4-09 Protesteert wanneer hij niet krijgt wat hij wil
Soc4-10 Maakt een keuze tussen iets lekkers of niets (wel of geen banaan)
Soc4-11 Houdt de aandacht van een ander vast
Soc4-12 Kijkt naar andere leerlingen
Soc4-13 Imiteert begroetings- en afscheidsrituelen (terugzwaaien)
Soc4-14 Voert een bekende alledaagse opdracht uit (op stoel gaan zitten)
Soc4-15 Luistert als een vertrouwd persoon zegt dat iets niet mag
Soc4-16 Legt beslag op gewenste voorwerpen
Zoek op:
Soc5-01 Verdraagt de afwezigheid van een vertrouwd voorwerp/handeling in een vertrouwde omgeving om tot rust te komen (korte tijd zonder knuffel/lapje)
Soc5-02 Durft een stukje bij een vertrouwd persoon vandaan te gaan (de klas uit, naar buiten)
Soc5-03 Is te beïnvloeden om de eigen wil los te laten
Soc5-04 Maakt een keuze tussen iets lekkers en iets niet-eetbaars (jam of lego)
Soc5-05 Maakt een keuze tussen iets lekkers en iets vies (citroen of suiker)
Soc5-06 Trekt actief de aandacht van andere leerlingen
Soc5-07 Brengt een boodschap over aan een ander (non-verbaal/verbaal)
Soc5-08 Voert op verzoek begroetings- en afscheidsrituelen uit (zwaaien, handgeven)
Soc5-09 Imiteert/doet mee met dagelijkse handelingen (huishoudelijke taakjes)
Soc5-10 Zet de ander in om eigen wens te vervullen (ander als verlengstuk van zichzelf)
Zoek op:
Soc6-01 Laat een gevoel van trots zien als hem iets lukt (klapt in zijn handen, wijst, lacht)
Soc6-02 Zoekt enige tijd naar verstopte voorwerpen (ongeveer een minuut)
Soc6-03 Gebruikt de woorden ‘ik’ en ‘jij’ (nog niet consequent)
Soc6-04 Noemt zijn eigen naam of wijst op zichzelf om aan te geven dat hij iets wil of dat iets van hem is
Soc6-05 Maakt een keuze tussen twee lekkere dingen (pindakaas of jam)
Soc6-06 Maakt zijn wil duidelijk aan andere leerlingen
Soc6-07 Maakt duidelijk dat hij hulp nodig heeft
Soc6-08 Voert uit zichzelf begroetings- en afscheidsrituelen uit (zwaaien, hand geven)
Soc6-09 Imiteert gedrag van volwassenen (in speelgoedtelefoon brabbelen)
Soc6-10 Voert een minder bekende opdracht uit (iets terug leggen op aangewezen plaats)
Lid worden van de community EMB van Lecso? Stuur een mail aan h.geitenbeek@lecso.nl